7.6.06

Zwart (2)

De vraag naar uitzichtloosheid versus hoop in kinderboeken intrigeert me. Op de website van Anne Provoost lees ik hierover een bijzonder interessant artikel, geschreven vanuit het dubbele perspectief van kritisch jeugdauteur en al even kritische moeder: 'Uitzichtloosheid en troost, opgroeien tegen wil en dank'. In haar tekst bespeur ik dezelfde spanning tussen bewustmaking en bescherming, of noem het troost, die ik ook bij mezelf waarneem. Ik citeer enkele passages:

De moeilijkste vraag is natuurlijk deze die hij stelt sinds hij vier is. 'Wat gebeurt er als we doodgaan?' Ik geloof niet in een leven na de dood, mijn man evenmin. We zijn begonnen met te zeggen dat we het niet wisten. Maar hij leerde snel dat hij zijn vraag anders moest stellen: 'Wat denken jullie dat er gebeurt als je doodgaat.' Het eerlijke antwoord op die vraag verontrustte hem danig. We zijn tot een soort tussenantwoord gekomen, iets over bouwstenen die opnieuw in het leven worden opgenomen, wat hem min of meer bevredigt.Lieg ik tegen hem? Betuttel ik hem? Of is dit gewone, zuivere troost?

Het is duidelijk dat kinderen de troosteloosheid niet altijd willen vernemen. Mijn zoontje geeft als hij me vragen stelt over overstroming en oorlog zelf aan dat hij wil dat ik lieg. Niet alleen opvoeders moeten ervan worden verdacht kinderen klein te willen houden, kinderen vragen op bepaalde momenten zelf nadrukkelijk om klein gehouden te worden. Maar ik streef vooruitgang na, en groei. Als moeder, als kunstenaar, kan ik niet altijd instemmen met die vraag naar status quo. Ik voel een noodzaak om nu en dan, in een paar kinderenboeken in die grote hoop die er te krijgen zijn, dat parapluutje van de troost dicht te klappen en het kind bloot te stellen aan de volle waarheid, de onverbloemde, en die is: heel dikwijls is het leven goed, heel dikwijls is er troost, maar er bestaat ook zoiets als zinloosheid en pech. Er bestaat zoiets als volstrekte, pikzwarte kwaadaardigheid, er zijn leugens, er is hypocrisie, er is een duistere kant aan wat mensen doen. Er is oorlog, ook vandaag, op dit eigenste moment.

En als we dan toch per se opvoeders willen zijn, onthouden we onze kinderen niet iets als we ze op het einde van onze boeken altijd maar weer een lichtpunt aanbieden? Ik zou niet woedend zijn geweest op de maker van de Indische B-film als de tijger niet was gedood, ik zou niet naar mijn kamer zijn getrokken om mijn tranen te verbijten, ik zou zijn overgegaan tot de orde van de dag. De emoties zouden aan me zijn voorbij gegaan, die wonderlijke gevoelens die met mijn eigen leven niets te maken hebben, me niet bedreigen maar me niettemin overvallen: proeves van gevoelens, als het ware. En ik weet het wel, een kind moet er niet te veel van hebben, van dat pijnlijke, van dat negatieve, net zo min als een volwassene, maar nu en dan een prik, nu en dan een Roodkapje dat de buik van de wolf niet open krijgt, kan dat?

Ze heeft gelijk, denk ik. De theorie is duidelijk. Maar ik voel nu al dat de praktijk dat minder is. Ik ben niet goed in het loslaten van mijn Ventjes. Maar ik weet dat ze moeten groeien, en niet alleen in centimeters. In dat spanningsveld beweeg ik me haast dagelijks - en ook verontrustende boeken hebben daar een plek in.

Geen opmerkingen: